słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

uderzyć po niderlandzku:

1. slaan slaan


Men mag niet kinderen slaan.
Wie een hond wil slaan, vindt altijd een stok.
Toen ik hier pas was komen wonen, was er hier vlakbij een rotonde waarbij je rechts moest voorsorteren om linksaf te slaan. Die was vast door een Belgische aannemer gebouwd.
En ze liep onmiddellijk om haar te slaan.
Ik wou hem slaan, maar hij liep van mij weg.

2. hit hit



3. raken


Het is niet gemakkelijk van slechte gewoonten af te raken.
Mijn ideeën raken op.
Wist je dat mannen die regelmatig de pil slikken niet zwanger raken?

4. slagen


Hij wou slagen, zelfs ten koste van zijn gezondheid.
Telkens als die groep probeert om aan een sessie deel te nemen, slagen ze er helaas niet in.
slagen als ondernemer
Allen zo zult ge slagen.
Zo een kinderachtig plan kan niet slagen.
Ik denk dat hij zal slagen.
Honger dwingt meer dan slagen.
Vlijtig worden voor een werk zal leiden tot slagen.
Hij is zeker te slagen in het komende examen.
exam slagen / halen; geslaagd; geraakt
Hij heeft veel gestudeerd om in het examen te slagen.
Als je me zou helpen, zou ik erin kunnen slagen.
Hoe kan men slagen zonder een goede opvoeding?
Ja, als we slagen. Slaag, slaagt, slagen; slaagde, slaagsden; ik ben geslaagd
Een machinevertaalsysteem, dat een tussentaal gebruikt, waarin de woorden zoveel mogelijk éénduidig zijn, heeft meer kans op slagen.